1. Onverminderd de in de lidstaten vigerende industriële en commerciële beleidsmaatregelen kunnen de lidstaten, behoudens het bepaalde in de artikelen 26 tot en met 29, vrijstelling verlenen voor kapitaalgoederen en andere uitrusting toebehorend aan bedrijven die hun activiteiten in het derde land of derdelandsgebied van herkomst definitief staken om een soortgelijke activiteit te komen uitoefenen in de Gemeenschap en die overeenkomstig artikel 213, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de activiteit wordt uitgeoefend vooraf opgave hebben gedaan van het begin van deze activiteit.
Wanneer het overgebrachte bedrijf een landbouwbedrijf is, wordt ook voor het levende vee vrijstelling verleend.
2. Voor de toepassing van lid 1 wordt verstaan onder:
a) | „activiteit” : een in artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde economische activiteit; |
b) | „bedrijf” : een zelfstandige economische productie-eenheid of dienstverlenende eenheid. |